Molin ontwikkelde op grond van specifieke materiaalbehandeling en een gevarieerde collagetechniek een eigen abstracte stijl.
Lei Molin
(Berg en Terblijt,1927 – Amsterdam, 1990)
Lei Molin was grotendeels autodidact. Hij volgde een periode een opleiding aan de Kunstnijverheidsschool in Maastricht en studeerde later aan de Académie Julian in Parijs.
Zijn oeuvre is grofweg in vier periodes onder te verdelen. Zijn beginwerk bestond uit figuratief werk in de vorm van landschappen, dorpsgezichten en portretten. Onder invloed van de Cobra beweging en het minimalisme nam zijn werk abstractere vormen aan, in uitbundige kleuren. Nadat Molin vanuit Zuid-Limburg naar Noord-Holland verhuisde, zien we de invloed van de havens van IJmuiden terug in zijn werk. Molin maakte in die tijd veel collages en objecten, gemaakt van gevonden voorwerpen op het strand. In zijn daaropvolgende Amsterdamse periode sloot hij zich aan bij een groep kunstenaars met Limburgse roots, zoals Ger Lataster, Pieter Defensche, Jef Diederen en Pierre van Soest. Vanaf midden jaren tachtig ontstond zijn laatste en bijzonder expressieve periode: de kleuren kwamen terug in zijn werk. In 1988 ontving Lei Molin de Jeanne Oosting Prijs ‘als waardering voor individuele artistieke kwaliteit binnen de figuratieve kunst’.
“O”
Het werk getiteld “O” is een zéér vroege minimale collage van Molin. Na een periode van uitbundig schilderen (jaren ’50 en ’60) ontwikkelde Molin vanaf 1968, op grond van specifieke materiaalbehandeling en een gevarieerde collagetechniek een eigen abstracte stijl. Zo combineerde hij onder meer potlood, krijt, (acryl)verf en papier. De werken uit deze periode kenden enkel nog subtiele nuances in grijs, wit en zwart en waren mede geïnspireerd door de internationale kunstontwikkelingen van dat moment (minimalisme).